Taipei ’23 – dag 6: Goedemiddag, Chiang Kai-Shek!
Al om 9 uur moet ik mij melden op school. Ik vind het maar vroeg, ook al ben ik ruim op tijd als ik mijn wekker om 7:50 zet. Ik ben ook op vakantie, dus ik ben ook lui. Te laat komen kan ook niet, dus ik wrijf de slaap uit mijn ogen, klaar om weer vier uur aan één stuk naar Chinees te luisteren.
De goden staan mij bij vandaag: ik heb een fijn plekje en meneer die zijn tanden niet poetst is er niet. We hebben wat meer ruimte. Letterlijk en figuurlijk: om te ademen, en om zelf ook te praten. Ik heb het tijdens de les wel naar mijn zin, mijn klasgenootjes zijn gezellig. Ik vind het zelfs na drieënhalf uur nog leuk, het laatste halfuur versta ik ook. Ikke blij! Eén van de besproken onderwerpen is: omschrijf de persoonlijkheid van je klasgenoten. Dat kan ongemakkelijk zijn, maar ik vond het wel amusant. Mijn klasgenootjes omschreven mijzelf namelijk precies zoals ik dat zelf zou doen. Talk about duidelijk. 🙂
We krijgen wat huiswerk (schrijf een verhaaltje met tien nieuwe woorden) en om kwart over één mogen we naar huis. Ik sla bij de kruising niet rechtsaf naar mijn dorm, maar linksaf naar een winkeltje waar ze overheerlijke gestoomde broodjes verkopen. Ik weet het weer van de vorige keer – ik at hier vaak. Een lekkere snack voor onderweg, maar in meervoud ook een prima lunch of avondeten. Ik besluit dat deze bao’s (want zo heten ze) sowieso mijn lunch worden, en koop er twee met varkensvleesvulling.
Ik betaal baomeneer en maak een 180 naar mijn kamer. The sun’s out, it’s hot. Ik wil wel graag eten maar dan wel in koelte. De bao’s zijn ook warm namelijk. Om niet te hoeven oversteken (de stoplichten blijven hier ruim anderhalve minuut op rood staan) duik ik weer eens een ingang van het metrostation in, om er aan de overkant uit te komen. Dat denk ik binnen vijf minuten te doen, maar niets is minder waar. Terwijl ik door het metrostation loop hoor ik een “HERRO, HERRO!”
Dat is voor mij. Ik kijk om en zie een man van een jaar of 60 staan die zich afvraagt wat deze buitenlander hier doet. Ik besluit dat ik het prima vind om even met hem te kletsen. Hij vraagt waar ik vandaan kom (altijd vraag één), hoe lang ik al Chinees leer (altijd vraag twee) en hoe lang ik al in Taiwan ben (altijd vraag drie). Ik heb mijn antwoorden klaar. Nadat hij snapt dat ik uit Nederland kom roept hij blij: “VOODENSHOES, VINDMILL, TUURIPP, AMUSTEDAN”. Na ongeveer vijf keer snap ik dat hij bedoelt: klompen, windmolens, tulpen, en Amsterdam. Die laatste was wel de makkelijkste. Ik vind het een gezellige en vooral heel vrolijke meneer. Hij vraagt wat mijn Chinese naam is en die vertel ik hem. Ik wil uitleggen welke karakters het zijn, maar hij wil eerst raden. Alleen de laatste heeft hij niet gelijk goed, maar dat is niet zo gek. Het is een niet zo heel vaak voorkomend karakter, en ook de betekenis is niet per sé logisch. Hij schrijft het allemaal op een servetje, met de muur als achtergrond. Vervolgens geeft hij mij nog de Engelse vertaling van mijn Chinese naam (die ik toch echt wel wist, je zou maar “Stinky Tofu” heten). Ik vind het wel lief. De vertaling van het laatste karakter van mijn naam is ook wel erg grappig: “JUSTALITTER RAIN” (just a little rain). Zo hoort een Taiwanees Engelse woorden dus gespeld. 😀 Ik vind leuk.
Daarna schrijft hij nog op ‘bon voyage’. Hij vraag of ik het woord ken. Dat bevestig ik, maar ik zeg ook dat het Frans is. Dat had hij niet verwacht. Ik poog hem ‘goede reis’ te leren. Ik schrijf het op het servetje, en meneer kijkt geïnteresseerd. Als ik het uitspreek begint hij angstig te kijken. Die g-klank gaat hij niet aan beginnen. We bedanken elkaar voor het gesprekje en ik wandel vrolijk verder naar huis.
Eenmaal thuis doe ik mijn huiswerk, eet ik mijn twee bao’s (verrukkelijk!) en komen er drie mannen om een rookmelder te installeren. Het lijkt wel een slechte grap. Hoeveel Taiwanezen heb je nodig om…? Naja, dat doe ik toch maar niet. Eentje is aan het werk, de andere zijn erbij. Voor het sociale, denk ik maar. Een van de mannen vraagt waarom ik hier ben. Nou ja, om Mandarijn te leren, natuurlijk. Ook hij stelt de drie hierboven beschreven standaardvragen, en wederom heb ik mijn antwoorden klaar.
‘s Middags gaan Diet en ik naar de Chiang Kai-Shek Memorial Hall. Dat is op een gigantisch plein (ik bedenk me dat het meer dan 600 meter moet zijn omdat ik vind dat als die hoge gebouwen er niet stonden ik er makkelijk een vliegtuig kan landen) met aan vier kanten gebouwen. De Chiang Kai-Shek Memorial Hall(中正紀念堂)is het grootste en belangrijkste gebouw, het torent overal bovenuit. Er tegenover, aan de andere kant van het plein, staat de Liberty Square Arch(自由廣場牌樓)en de andere twee kanten worden gevuld door een operahuis en een theater. We genieten van de grootsheid van het plein en bekijken de wisseling van de wacht bij het beeld van Chiang Kai-Shek. Dat gebeurt ‘every hour, on the hour’ (doet mij denken aan dit liedje) (is een YouTube filmpje, no worries). Dat duurt bijna een kwartier: imposant! Heel veel stappen, heel veel armbewegingen, heel veel wapenaanrakingen. Knap dat je dat uit je hoofd weet, en gaaf om te zien! Wat het allemaal precies betekent weet ik niet, dat moet ik nog maar eens gaan opzoeken.
We zijn weer goed opgewarmd, dus winkelcentrum in. Koffietje drinken in de kou. Buiten ziet het er donker uit: het regent de hele middag al een beetje en soms heel hard. Ik loop zonder paraplu rond, laat mij maar natregenen. Koud wordt het toch niet. Minstens drie wildvreemde Taiwanezen vragen me of ik niet echt een paraplu hoef te hebben. Ik zeg dat ik het okay vind zonder – enige hulp met afkoelen, graag!
Ik vond de broodjes ‘s middags zó lekker dat ik dat ook graag als avondeten én als ontbijt wil. Wij begeven ons nu samen naar de baowinkel en spenderen 200 yuan aan 8 broodjes. Avondeten en ontbijt. Morgen moet ik namelijk weer om 9 uur beginnen, en ik ben geen ochtendmens, dus ik doe mezelf geen plezier met ‘s ochtends ontbijt halen. Diet is het hotelontbijt ook zat, dat neemt in kwaliteit af.
Eenmaal thuis kom ik erachter dat ik bijna door mijn ondergoed heen ben dus ik race even naar de supermarkt om wasmiddel te halen. Dan maar gelijk de hele zooi in de wasmachine (goed idee, om 9 uur ‘s avonds, weet ik). Ik besluit het tegen beter weten in toch te doen, en ik kom ermee weg ook. De was is schoon en enigszins droog. De t-shirts hang ik buiten aan een waslijn met tanden (zodat het niet wegwaait). De tanden zitten zo strak op de lijn dat ik mijn was er bijna niet tussen krijg, maar dat lijkt me in dit geval een goed teken (alleen voor mijn vingers wat minder, want die doen pijn). Denk wel dat ze er morgen nog hangen.
Mijn sokken en ander ondergoed lijkt me te klein en daardoor te wegwaaigevoelig voor deze actie, dus dat droog ik provisorisch op de randen van de opengeslagen koffer in mijn kamer. Morgenochtend is vroeg genoeg om te vloeken over het feit dat ik die koffer daar nu heb neergelegd, want ik zal er langs moeten om schone kleren te pakken. Probleemverplaatsing: yup. Boeit het? Nee. 😀
Oh!
Het bier.
Bijna vergeten.
Nou, dat paarse blikje is niet te zuipen. Echt verschrikkelijk. Als in: het is mierzoet, vooral druif en weinig bier. Prima als je een zoet drankje wil met een minimale hoeveelheid alcohol, maar als je een biertje wil dan moet je dit niet kopen. Morgen maar weer wat anders. Cheers!
Hier nog wel een foto van het blikje. Blijft mooi.
Mand.