Taipei ’24 – Dag 44: Thee met identiteitscrisis
Zaterdag 18 mei
Vandaag gaan wij naar 新竹 Hsinchu. Dat is twee uur rijden, wat betekent dat mijn wekker om 6:15 gaat en we om 7:30 op de uni moeten zijn om in de bus te stappen. Ik vind het maar weer vroeg. Net zoals de vorige door de universiteit georganiseerde tourdag is er weer een gids mee die zo ongeveer direct in het Mandarijn begint te ratelen. Deze ratelt iets minder snel en onduidelijk dan de vorige, maar het is nog steeds best een opgaaf om het te volgen. Ik snap er ongeveer 80% van, daar houdt het wel op.
Onze eerste stop is 峨眉湖 Éméi Hú, een door mensen gemaakt meer met daarnaast een heel grote boeddha. Op het meertje gaan we varen met een elektrische boot. De meneer die de boot bestuurt vertelt ons dat ze pas zes jaar geleden zijn gaan bouwen aan alles dat hier is, daarvoor was er een heel lange tijd niks. Nu zijn ze echter hard aan het werk om het een toeristische trekpleister te maken. Misschien hebben wij wel geluk dat we een van de eerste zijn die het zien… who knows?
Na de boottocht lopen we het dorpje even in. Daar is een volgens onze gids enorm goed bewaard gebouw uit de Qing-dynastie (1644-1912). Hier zijn we eerder vandaag (voor het vaartochtje) ook al geweest, maar toen was alles nog hermetisch afgesloten. Nu is de voordeur wel open. Vanwege de aardbeving van begin april hangt er een boom op halfzeven voor de ingang, dus we moeten bukken om naar binnen te komen.
Eenmaal binnen concluderen wij dat het inderdaad een bewaard gebouw uit de Qing-dynastie is. Er is niet heel veel goed aan bewaard, want eigenlijk is het best een pleurisbende, maar toch. Leuk om te zien. Het gebouw blijkt vroeger te zijn gebruikt als theefabriek. Het dorpje waar we zijn (heet ook 峨眉 Éméi, net als het meer) was een tijd terug namelijk wel een bruisend dorpje. Er werd hier heel veel thee verbouwd, verwerkt, en verkocht. Dat je hier zo goed thee kunt verbouwen komt door de heuvels. Ik kan niet uitleggen waarom, maar blijkbaar is dat perfect voor thee om te groeien.
In het bewaarde gebouw (het heet 富興老茶廠 fùxīng lǎocháchǎng Fuxing Old Tea Factory) uit de Qing-dynastie legt een mevrouw ons uit wat we er allemaal kunnen zien. Ze heeft een zwaar accent, en ik versta er niet veel van. Ik snap dat er om ons heen allerlei machines staan die toen gebruikt werden voor het drogen, malen, verwarmen en fermenteren van de thee. De machines en werktuigen zijn echt goed oud. Ik kan mijn handen door de roestgaten steken, zo groot zijn ze. Vast al lang niet meer gebruikt. Ter contrast is één hele muur compleet beplakt met een soort felgekleurd plakkaat met daarop de historie van thee in dit dorp. Het plakkaat past totaal niet bij de omgeving en is door de neonkleuren echt oerlelijk. Onder het plakkaat staan allemaal prijzen die ze ooit gewonnen hebben met de thee. Mij geeft het enorme China-vibes: het bewijs van alles dat je ooit hebt gedaan moet in als een soort beker of prijs ergens staan.
Hierna gaan we lunchen. We zitten een kwartier in de bus en worden ergens afgeleverd waar we een traditionele Hakka-lunch gaan eten. De Hakka’s zijn een ethnische groep die zowel hier als in China leeft. Ze hebben natuurlijk hun eigen tradities en gerechten, dus dat gaan wij vandaag proberen. Ik moet zeggen dat ik het niet per se heel lekker vind. Op het menu staat vis (die is prima, want saus), dikke darm (ieuwl, de textuur alleen is al zum kotsen), rundvlees met een of ander sausje (lekker), een soep met aardappel (voor zover ik versta) en wat andere zooi, en guave (toetje, bitter fruit, maar na dit eten wel prima). Er zijn nog meer gerechten, maar die kan ik me óf niet meer herinneren, óf ik weet niet meer wat het was. Ik vind het leuk dat we op deze manier een keer Hakka-gerechten eten, maar het is geen smaakbeleving die ik graag nog een keer meemaak.
Fun fact: op het parkeerterrein staat een random graf van iemand die hier waarschijnlijk graag begraven wilde worden. Ik weet eigenlijk niet zo goed waarom die graven hier zo willekeurig geplaatst zijn (waarschijnlijk stond dit graf er al voordat het parkeerterrein werd aangelegd). Misschien wil men begraven worden waar ze altijd gewoond hebben? Hm… ik zou dit eens op moeten zoeken.
Oh, en ook nog even een klaagzang over stoelen in Azië. Hoe kan het toch dat het ze hier altijd lukt om stoelen of krukjes te produceren waarop je binnen no time een houten reet hebt? Het zit voor geen meter. Negen van de tien keer heeft het zitsel (een waardiger woord kan ik het object niet toekennen) geen rugleuning. Dan is het ook nog eens óf te klein (er past dan maar één bil op) óf te laag. In slechte gevallen allebei. Oh, en de tafel is naar verhouding te hoog, dus je zit met je ellebogen op schouderhoogte je eten naar binnen te werken. Ik vind het verschrikkelijk. Maar goed, ik kan niet anders dan accepteren dat dit een cultuurverschil is, want in Azië maakt de omgeving van waar je eet niet uit. Het gaat er alleen om dat het eten lekker is. De aankleding van de eetgelegenheid en de kwaliteit van het meubilair doet er niet toe, behalve als je hier heel duur uit eten gaat (en dan nog zijn de verhoudingen tussen tafel- en stoelhoogte ver te zoeken).
Volgend onderwerp.
Na de lunch gaan we thee maken. Die thee heet 擂茶 léichá. Ik kan je vertellen dat het goedje wat wij daar hebben geproduceerd niet voldoet aan de westerse definitie van thee. Op tafel staat een schaaltje met daarin pinda’s, zwarte sesam, witte sesam, pompoenpit en zonnebloempitten. In een grote vijzel die op tafel staat gaat groene theeblaadjes. Die moeten we vijzelen tot het de textuur van modder krijgt. Ik kan je vertellen dat dat met vijf mensen best wel hard werken is, want je moet net zo lang doorgaan tot de olie uit de blaadjes komt. Als we zover zijn wordt er door een mevrouw hier wat granen bijgegooid. En weer doorgaan met vijzelen! Als mevrouw tevreden is mag het bakje met pinda’s en andere zooi erbij. Vervolgens gaat er ook nog water bij. Het resultaat is een groen goedje wat een vage theesmaak heeft maar vooral heel heftig naar pinda smaakt. Men eet (drinkt?) dit als ontbijt hier. Ondanks dat het geen smaak is waar ik heel blij van word, kan ik me wel goed voorstellen dat als je dit al van kleins af aan eet, je het erg lekker kan vinden en het een smaak en textuur is die je aan thuis doet denken.
Gaaf om te doen! 😎
Na het thee maken gaan we nog naar een villa van de allergrootste theeboer die hier in 峨眉 Éméi heeft gewoond. Lang heeft hij alle theeplantages in handen gehad. We horen dat het een goede man was: hij deed niet aan ontslaan en op een gegeven moment werkte praktisch het hele dorp bij hem. Het was een mooie, fijne tijd voor de mensen hier. Toen de thee vanwege politieke redenen niet meer geëxporteerd kon worden, stortte het bedrijf in elkaar en moest meneer met zijn familie naar een klein appartementje in Taipei verkassen. Jaren later hebben zijn kleinkinderen de villa weer teruggekocht, en nu is deze opengesteld voor rondleidingen. 😊 De rondleidingen worden gegeven door de kleinkinderen van de theemeneer (hij heet 姜阿新 Jiang A-Sin). Ik vind het gaaf om het huis te zien. Hij heeft het helemaal zelf ontworpen en het zit dus vol met mooie details. 😁
En dit plaatje heeft niks met huis in kwestie te maken, maar ik vond het mooie kleuren:
🧺